- contact
- contact [kõtaakt]〈m.〉1 contact 〈ook techniek〉 ⇒ (aan)raking, (het) (aan)raken2 contact ⇒ verbinding, relatie, omgang ⇒ 〈leger〉 voeling3 〈spionage〉contactpersoon4 〈fotografie〉contact(af)druk♦voorbeelden:1 point de contact • raakpunt 〈ook figuurlijk〉établir, mettre le contact • contact maken 〈van auto〉; inschakelen 〈van apparaat, machine〉au contact de • door, bij de aanraking metentrer en contact • in aanraking komen (met elkaar)2 avoir un contact • contact hebbenentrer, se mettre en contact avec qn. • in contact treden met iemandau contact de qn. • onder iemands invloeden contact avec • in verbinding, contact metm1) contact, aanraking2) verbinding, relatie, omgang3) contactpersoon [spion]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.